×

Fout

U bent niet bevoegd deze pagina te bekijken.
  • Kaft

    Ieder mens kijkt naar de kaft van een boek voordat hij gaat lezen. In heel veel gevallen worden boeken zelfs aan de kant gelegd als er geen aansprekende kaft is. De kaft moet daarom een pakkende en zakelijke uitstraling hebben. Mensen moeten het verslag beter willen bekijken doordat ze zich aangetrokken voelen door wat ze zien. De kaft moet vooral zakelijk zijn, hiermee wordt bedoeld dat er alleen noodzakelijke informatie op staat en dat afbeeldingen ook echt iets met de opdracht te maken hebben. Hieronder zie je een drietal voorbeelden van goede zakelijke kaften van Rijkswaterstaat.
    De kaft van je verslag moet voorzien zijn van de titel van je verslag, je (jullie) naam (namen), de klas en de inleverdatum.

    De kaft moet vooral zakelijk zijn, hiermee wordt bedoeld dat er alleen noodzakelijke informatie op staat en dat afbeeldingen ook echt iets met de opdracht te maken hebben. Hieronder zie je een drietal voorbeelden van goede zakelijke kaften van Rijkswaterstaat.

          

    Na de kaft volgt een witpagina. Deze witpagina is de achterkant van de kaft. Hier kun je eventuele copyrightbepalingen of een dankwoord neerzetten.

    J.E. van Elferen

    © 2012, J.E. van Elferen 

    Alle rechten voorbehouden.
    Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

     

  • Inleiding

    De inleiding is een heel erg belangrijk onderdeel van het verslag. De inleiding moet de lezer uitdagen om het verslag te lezen. In de inleiding schrijf je een kort verhaal waarin je vertelt wat de opdracht is, wie de opdrachtgever is en waarom juist jij (of jullie groepje) hiermee aan de slag gaat. De inleiding moet dus kort aangeven waar het verslag over gaat en moet de lezer nieuwsgierig maken!

    tip: schrijf de inleiding nadat je de rest van het verslag gemaakt hebt.

  • Inhoudsopgave

    Maak een duidelijke en overzichtelijke inhoudsopgave van je verslag. Noem hierin alle hoofdstukken en paragrafen maar geen sub-paragrafen.

  • Hoofdstuk 1: Samenvatting

    Maak een samenvatting van alle belangrijke informatie in het verslag. Deze samenvatting mag maximaal 500 woorden lang zijn. Dit hoofdstuk is een van de laatste dingen die je schrijft. Noteer het aantal woorden wat je gebruikt hebt aan het einde van de tekst.

  • Hoofdstuk 2: Aanleiding en relevantie

    Dit hoofdstuk moet een omschrijving bevatten van de reden voor de opdracht. De vraag die beantwoord moet zijn in dit onderdeel is:

    “Waar komt de opdracht vandaan en waarom voeren we deze opdracht uit?”

    De doelstelling van het onderzoek of de doelstelling van de opdracht bestaat uit twee onderdelen, namelijk de verlegenheidssituatie en de praktijkrelevantie. Dit lijken moeilijke woorden maar zo heten deze onderdelen nou eenmaal. We zullen natuurlijk uitleggen wat dit allemaal inhoudt.

     

    § 2.1: Verlegenheidssituatie

    Je groep beschrijft uitgebreid de verlegenheidssituatie. Met de verlegenheidssituatie wordt de aanleiding voor de opdracht bedoeld. Bij dit onderdeel wordt heel duidelijk gemaakt waar de opdracht vandaan komt. Hiermee omschrijf je niet alleen de opdrachtgever maar je legt juist nadruk op het ontstaan van de opdracht. De opdracht kan komen van een probleem met bestaande apparaten of bijvoorbeeld een gezondheidsprobleem. Het is niet voldoende om alleen te zeggen “dat iets nu niet werkt”. Duidelijk moet zijn wat er precies niet werkt, hoe erg het is, hoe vaak het zich voordoet, uit welke situaties/aspecten blijkt dat “het niet werkt”? Ook moet het duidelijk zijn voor wie het een probleem is dat het niet werkt/wie het betreft, waarom het een probleem is dat het niet werkt, wanneer het niet werkt, etc. Eventueel doet de groep suggesties voor een eerste verkennend onderzoek als het niet mogelijk is om een goed beeld van het probleem te schetsen. Hierbij kun je denken aan een enquête, een interview of een literatuuronderzoek. Des te meer je ingaat op details, concreet bent, en voorziet in voorbeelden, des te kleiner het risico dat je fouten maakt bij de uitvoering van je daadwerkelijke opdracht.
    Maak van dit onderdeel een lopend verhaal. Gebruik hiervoor minimaal 200 woorden en maximaal 500 woorden! Noteer het aantal woorden dat je gebruikt hebt aan het einde van de tekst.

    §2.2: Praktijkrelevantie

    De praktijkrelevantie is een omschrijving van het antwoord op de vraag: 
    “Wie zou wat met de resultaten van de opdracht moeten kunnen?” 
    Het is de bedoeling dat je de mogelijke uitkomsten van je opdracht bespreekt en dat je aangeeft welke gevolgen de uitkomsten hebben. Zo kan het zijn dat een opdracht mislukt, welke gevolgen heeft dit dan en voor wie? Als een opdracht volledig slaagt, welke gevolgen heeft dit en voor wie? Hierdoor wordt §2 opgesplitst in een aantal deelparagrafen. Aan het einde van de praktijkrelevantie eindig je met een bespreking van de gewenste uitkomst en de te verwachten uitkomst.
    Des te uitgebreider en duidelijker je bent, des te kleiner het risico dat het opdracht straks resultaten oplevert waar niemand iets mee kan.
    Maak van dit onderdeel een lopend verhaal. Gebruik hiervoor minimaal 200 woorden en maximaal 500 woorden! Noteer het aantal woorden dat je gebruikt hebt aan het einde van de tekst.

    §2.2.1 Praktijkrelevantie deelopdracht 1
    Bespreek hier de mogelijke uitkomsten van deelopdracht 1, deel dit op in een mislukte opdracht, een voldoende opdracht en een goed uitgevoerde opdracht. Geef duidelijk aan wat de gevolgen zijn voor de betrokkenen. Hierbij kun je denken aan jezelf, je docent, de opdrachtgever maar ook kun je denken aan de klanten van de opdrachtgever.

    §2.2.2 Praktijkrelevantie deelopdracht 2
    Bespreek hier de mogelijke uitkomsten van deelopdracht 2, deel dit op in een mislukte opdracht, een voldoende opdracht en een goed uitgevoerde opdracht. Geef duidelijk aan wat de gevolgen zijn voor de betrokkenen. Hierbij kun je denken aan jezelf, je docent, de opdrachtgever maar ook kun je denken aan de klanten van de opdrachtgever.

    §2.2.3 Praktijkrelevantie deelopdracht enz.
    Blijf dit voor iedere deelopdracht herhalen.

    §2.2.4 De gewenste uitkomst
    Bespreek hier wat jullie gewenste doel is voor de eindopdracht. Welke uitkomst zouden jullie het liefst willen hebben.

    §2.2.5 De te verwachten uitkomst
    Het is niet altijd mogelijk om te maken wat je wilt. Zo kan het zijn dat jouw school niet over de juiste middelen beschikt maar het is ook mogelijk dat je niet genoeg tijd hebt om je helemaal te verdiepen in de materie waardoor je niet genoeg kennis hebt om een perfect product af te leveren. Omschrijf hier wat de te verwachten uitkomst van de opdracht is en geef aan waarom dit niet aansluit bij de gewenste uitkomst.

    §2.2.6 De verkregen uitkomst
    Geef hier een korte omschrijving van jullie verkregen uitkomst. Leg dit naast de te verwachten uitkomst en leg uit waar een eventueel verschil vandaan komt.

  • Hoofdstuk 3: Probleemstelling en onderzoeksvragen/opdrachten

    In dit hoofdstuk omschrijf je wat de aanleiding voor de opdracht is en omschrijf je alle deelopdrachten en onderzoeksvragen.

    §3.1: Probleemstelling

    Omschrijf het centrale doel van de opdracht. Deze heb je in je plan van aanpak ook al omschreven. Bij het centrale doel moet natuurlijk het probleem (de aanleiding) duidelijk naar voren komen, evenals je zoektocht naar een oplossing.
     Maak ook een overzicht van hoofdopdrachten of hoofdvragen en deelopdrachten en deelvragen.  

    §3.2: Omschrijving van de deelopdrachten

    §3.2.1 Omschrijving deelopdracht 1
    Geef een uitleg bij je opdrachten of vragen. Begin met het geven van de onderzoeksvraag en of opdracht en bespreek dan de opdracht. Behandel hierbij:
    -          Het belang van deze opdracht, verwijs hierbij naar je einddoel.
    -          Waarom je de deelitems hebt bedacht.
    -          De uitkomst die je verwacht bij de opdracht/vraag

    §3.2.2 Omschrijving deelopdracht 2

    Geef een uitleg bij je opdrachten of vragen. Begin met het geven van de onderzoeksvraag en of opdracht en bespreek dan de opdracht. Behandel hierbij:
    -          Het belang van deze opdracht, verwijs hierbij naar je einddoel.
    -          Waarom je de deelitems hebt bedacht.
    -          De uitkomst die je verwacht bij de opdracht/vraag
     
    Je maakt dus per deelopdracht een aparte deelparagraaf.
  • Hoofdstuk 4: Theoretisch kader

    Jullie zoeken per groepslid een aantal bronnen die aansluiten bij het onderwerp van de opdracht. Dit onderzoek moest jullie meer inzicht geven in de theorie die hoort bij de opdracht. Literatuur bronnen hoeven niet per se uit boeken te komen. Een internetsite, een persoon of een tijdschrift zijn ook prima bronnen!

    §4.1: Literatuurvragen
    Noteer vragen waarop je door middel van een literatuurverkenning antwoord op wilt hebben.
    1. …
    2. …

    §4.2: Literatuurverkenning
    Je schrijft een lopend verhaal over je werkwijze en/of product. Dit artikel bestaat uit minimaal 500 woorden en maximaal 1500 woorden. Je laat alle geraadpleegde bronnen langs komen. Laat duidelijk zien dat je de bronnen gebruikt door bronnen te vermelden en te parafraseren. Bekijk hiervoor het artikel: Hoe vermeld je bronnen?. Noteer het aantal gebruikte woorden onder aan je artikel.
  • Hoofdstuk 5: Werkmethoden

    Jullie gaan dieper in op de manier van werken tijdens je onderzoek. Per onderzoeksvraag leggen jullie uit op de wijze welke gegevens verzameld en geanalyseerd zijn en waarom jullie dit op die wijze hebben aangepakt. Ook kun je hier omschrijven hoe een ontwerp of een prototype tot stand is gekomen. Wanneer je tijdens het maken van een prototype foto's hebt gemaakt om de voortgang weer te geven kun je die hier mooi neerzetten. Dit hoofdstuk is volledig in voltooid verleden tijd geschreven. 

    Let goed op dat je in dit hoofdstuk nog geen resultaten geeft! Ook dit hoofdstuk deel je op in paragrafen.

    §5.1 Deelopdracht 1

    Omschrijf wat je allemaal gedaan hebt om deelopdracht 1 uit te voeren. Geef eventueel bewijzen af met behulp van foto's.

    §5.2 Deelopdracht 2

    Omschrijf wat je allemaal gedaan hebt om deelopdracht 2 uit te voeren. Geef eventueel bewijzen af met behulp van foto's.

    §5.3 Deelopdracht enz

    Omschrijf wat je allemaal gedaan hebt om deelopdracht enz uit te voeren. Geef eventueel bewijzen af met behulp van foto's.

    Onderzoek doen:

    Als je een onderzoek uitgevoerd hebt zul je dit hoofdstuk iets anders aan moeten pakken: 

    Vertel en leg uit bij wie (inclusief aantal) je welke gegevens op welke manier hebt verzameld om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Ook leg je uit hoe je deelopdrachten uitgevoerd hebt en hoe je de benodigde materialen toegepast hebt.

    Als je een onderzoek doet kun je kiezen uit documenten lezen, bevragen en/of observeren. Als je gaat bevragen: wie ga je bevragen, hoeveel mensen ga je bevragen op welke manier. Het bevragen kun je namelijk open doen, door middel van een interview of gesloten door bijvoorbeeld een enquête af te nemen. Als je gaat observeren: wie ga je op welke momenten observeren, hoeveel mensen ga je observeren, hoe pak je het aan (neem je het gedrag eerst op of observeer je ter plekke) en waar ga je dan op letten? Als je documenten gaat lezen: welke documenten ga je bestuderen en waar ga je op letten?

    Als je gebruik gaat maken van een Excel bestand, voeg deze dan toe als bijlage.

  • Hoofdstuk 6: Resultaten en Conclusies

    Per onderzoeksvraag bespreken jullie de resultaten en conclusies. Bij de resultaten geven jullie alleen de belangrijkste gegevens. Het is bijvoorbeeld niet nodig om hier ieder getal van bijvoorbeeld een enquête neer te zetten. Een samenvatting of gemiddelden van deze gegevens zijn voldoende. Vaak is het ook interessant om weer te geven hoe vaak een bepaald antwoord terug komt in de resultaten. Bij de conclusies worden de onderzoeksvragen beantwoord door een interpretatie of samenvatting van de resultaten. Als je een mindmap hebt gemaakt plaats je deze ook hier. Een prototype of ander groot product kun je invoegen door middel van foto's en een korte omschrijving.

    §5.1 Deelopdracht 1

    Laat de resultaten van deelopdracht 1 zien.

    §5.2 Deelopdracht 2

    Laat de resultaten van deelopdracht 2 zien.

    §5.3 Deelopdracht enz

    Laat de resultaten van deelopdracht enz zien.


    In sommige gevallen is het noodzakelijk om een eindconclusie te formuleren.

  • Hoofdstuk 7: Evaluatie en Discussie

    Bij de discussie kijk je kritisch naar de resultaten:
    • Hoe kunnen de resultaten verklaard worden?

    • Wat zijn mogelijke, niet onderzochte of nieuwe aspecten die de resultaten verklaren?

    • In hoeverre is het gelukt om een goed resultaat te krijgen voor de verschillende deelopdrachten?

    • Welke vragen blijven open staan of welke problemen zijn niet opgelost?

    • Welke nieuwe problemen zijn er ontstaan door jullie uitkomsten?

    • Zijn er fouten gemaakt tijdens de uitvoering van de opdracht en hoe hadden deze eventuele fouten voorkomen kunnen worden?

    Bij de aanbevelingen blikken jullie terug op hoofdstuk 2 ‘Wat hebben we gedaan tijdens de opdracht’. Je kijkt wat er goed ging en wat er beter had gekund bij de uitvoering van deze opdracht. Ook kun je aangeven welke adviezen jullie, voor het uitvoeren van deze opdracht, graag gehad zouden willen hebben. Bespreek ook hoe de samenwerking in de groep is geweest. Geef daarvoor ieder groepslid twee tops (complimenten) en twee tips (verbeterpunten). Bij de start van het volgende project kun je hier rekening mee houden.
  • Hoofdstuk 8: Literatuur

    Er wordt een overzicht gemaakt van alle geraadpleegde bronnen, hiervan maak je een lijst op alfabetische volgorde. Hierbij wordt duidelijk welke bron je gebruikt hebt en wat je er aan hebt gehad. www.google.nl is geen goede bronvermelding. Google is een zoekmachine. Je moet de bron noemen waar de informatie in staat. De uitwerking van de literatuurlijst ziet er als volgt uit:

    Naam bron:
    URL/ISBN:
    Korte omschrijving van het nut van de bron en wat je er aan hebt voor de opdracht (twee regels).

    Bijvoorbeeld:

    Wikipedia nanotechnologie
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Nanotechnologie
    Deze bron geeft een omschrijving van wat nanotechnologie is en welke toepassingen er van zijn. Ook wordt de geschiedenis van nanotechnologie weergegeven. Deze informatie hebben we nodig omdat nanotechnologie het onderwerp van de opdracht is.

    Dit onderdeel zal groeien gedurende de uitvoering van de opdracht. Voor een uitgebreidere uitleg over URL/ISBN zie de "nog even dit....."aan het einde van dit document.

  • Hoofdstuk 9: Logboek

    Maak een logboek waarin per groepslid duidelijk wordt wat hij/zij heeft gedaan en hoe lang die gene daarmee bezig is geweest. Natuurlijk is het helemaal handig als je de LOGBOEK BUILDER van Science-Web gebruikt hebt!


  • Hoofdstuk 10: Bijlagen

    Tot slot is er een hoofdstuk genaamd "bijlagen". Hierin stop je alle controleformulieren en eventuele andere losse bladen die belangrijk zijn voor je voorstel. Wanneer dit hoofdstuk gevuld is, is je eindverslag klaar.

  • Nog even dit........ Afbeeldingen

    Natuurlijk is het gebruik van afbeeldingen erg leuk. Je kunt, waar je wilt, afbeeldingen invoegen. Let er wel op dat je niet te veel afbeeldingen gebruikt en dat je alleen afbeeldingen gebruikt die iets toevoegen aan je verslag. Zet in een bijschrift wat er in de afbeelding te zien is. Wanneer je grafieken of tabellen gebruikt en je verwijst er naar in de tekst is het raadzaam om met een afbeeldingsnummering te werken.

  • Nog even dit........ Hoe vermeld je bronnen?

    De uitgebreidere bronvermelding binnen verslagen is pas een vereiste in klas 5 en 6. Het is natuurlijk slim om dit zo snel mogelijk te leren!

    Verwijzen naar bronnen doe je op twee plaatsen in het document:

    1. In de tekst, direct na de tekst die je overgenomen hebt en
    2. aan het eind van het document in een literatuurlijst.

    Er zijn verschillende (wetenschappelijke) systemen om te citeren. In het onderwijs worden de regels van de APA het meest gebruikt (American Psychological Association; zie http://apastyle.apa.org). Hieronder worden enkele regels daarvan uitgelegd. Het is de bedoeling dat je de onderstaande manier van verwijzen ook toepast in jouw verslag.

    Citeren in de tekst.

    Kortere citaten (één of twee zinnen) zet je tussen dubbele aanhalingstekens en neem je op in de tekst. Langere citaten maak je los van de overige tekst met witregels. Bovendien laat je zo’n citaat inspringen. In beide gevallen vermeld je van de bijbehorende bron de achternaam (of -namen) van de auteur(s), het publicatiejaar en de paginanummers tussen haakjes. Wanneer de bron van het internet afkomt volstaat een websitenaam en een URL.

    Voorbeelden:

    “Communicatie is geen doel op zichzelf” (Ponte, 2002, p. 63)

    “De overgang van traditionele naar ‘slanke’ of socio-technische productieconcepten is ook een overgang van meer gesloten naar meer open varianten.” (Onstenk, 1997, pp. 60-61)

    “Per deelopdracht maak je een opmerkingenformulier waarop een registratie bijgehouden kan worden van de besteedde tijd. Een formulier beslaat 1 pagina A4 die je achter in het voorstelverslag stopt.” (Science-web | Solidedge; http://www.science-web.nl/solidedge/index.php/verslagen-schrijven/het-voorstelverslag).

    Parafraseren in de tekst

    Parafraseren is het op eigen wijze weergeven van de ideeën van anderen. Dit doe je als volgt:

    • In het geval van een bron met één auteur: achternaam met publicatiejaar vermelden.

    Bijvoorbeeld: Volgens Ponte (2002)….

    Of: Dit betekent in veel gevallen dat … (Ponte, 2002).

    • In het geval van een bron met meerdere auteurs:

    Bijvoorbeeld: Volgens Nauta en Giesing (2006) …

    Of: Dit betekent in veel gevallen dat …(Nauta & Giesing, 2006)

    • In het geval van een indirecte bron: je verneemt van de ideeën van Paulissen via een artikel van Janssen, noteer je dat als volgt:

    Paulissen veronderstelt dat …(1989, in Janssen, 1990).

    Verwijs niet te vaak naar indirecte bronnen; probeer zo veel mogelijk de oorspronkelijke bron te achterhalen.

    Literatuurlijst (URL/ISBN)

    Vermeld elke bron waarnaar je in de tekst verwijst ook in de (alfabetische) literatuurlijst achteraan in je verslag. De daar vermelde referenties beginnen altijd met de achternamen en voorletters van de auteurs, tussen haakjes gevolgd door het publicatiejaar en de titel van de publicatie (boek, artikel, webpagina, enz.). Wat daarna nog vermeld wordt hangt af van het type bron:

    • boek: vermeld de plaats van uitgave en de naam van de uitgever. Vermeld de titel van het boek cursief;
    • artikel in een tijdschrift: vermeld de naam van het tijdschrift cursief, gevolgd door het nummer (ook cursief) en de pagina’s die het artikel beslaat;
    • webpagina: vermeld de URL (het webadres) en de datum waarop je de pagina geraadpleegd hebt.

    N.B. Bronnen die gebruikt zijn dienen niet in de literatuurlijst voor te komen.

    Voorbeelden:

    Boeken:

    • Ponte, P. (2002). Onderwijs van eigen makelij: Procesboek actieonderzoek in scholen en opleidingen. Soest: Nelissen.
    • Onstenk, J. (1997) Lerend leren werken: Brede vakbekwaamheid en de integratie van leren, werken en innoveren. Delft: Uitgeverij Eburon.
    • Warries, E. & Pieter, J.M. (1992). Inleiding instructietheorie. Amsterdam: Swets & Zeitlinger.

    Artikelen:

    • Van Aalsvoort, J. (2000). Wat er niet inzit, kan er ook niet uit komen: Waarom problemen in het scheikunde-onderwijs niet opgelost worden. NVOX, 4, 185-190.
    • Schommer, M. (1998). The influence of age and schooling on epistemological beliefs. The British Journal of Educational Psychology, 68, 551-562.

    Webpagina’s:

    • http://nieuwescheikunde.nl/mediatheek/00013/eenhoorndocument.pdf; gelezen: December 14, 2006

    TOT SLOT

    Als er geen auteursnaam te achterhalen is, vervang deze in de regels hierboven dan door de titel van de bron tussen dubbele aanhalingstekens (zowel in de tekst als in de literatuurlijst). Als er geen publicatiejaar te achterhalen is, vermeld dan i.p.v. dat jaartal de afkorting ‘n.d.’ (‘no date’).

Creative Commons-Licentie
Dit werk van Science-web.nl valt onder een Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel-GelijkDelen 4.0 Internationaal-licentie.

Kopiëren en/of verspreiden van deze informatie, in welke vorm dan ook, is alleen toegestaan indien u voldoet aan de licentievoorwaarden, tenzij nadrukkelijk, schriftelijk, anders is overeengekomen. 
Een link naar dit artikel wordt door ons wel zeer gewaardeerd.